Met je handen in je zakken loop je nonchalant de koffietent binnen. Er staat een korte rij. Je werpt een blik op je telefoon tijdens het wachten en groet het kassameisje wanneer je aan de beurt bent. Koffie zwart met suiker. Om mee te nemen. Het meisje lacht om iets wat je zegt. Ik zit achterin, verscholen achter de volle krantenrek. Te ver om het gesprek te horen, maar dichtbij genoeg om te zien dat het beginnende snorretje van gisteren er vandaag weer af is geschoren. Ik ken je routine. Elke ochtend kom je hier en elke ochtend bestel je hetzelfde. Soms neem je er een croissant bij, wanneer je die dag niet hebt ontbeten. Ik zie je al maanden, maar jij merkt mijn aanwezigheid nooit op. Ik kijk hoe je een eerste slok van je koffie neemt. Met de hete kartonnen beker loop je de zaak weer uit. Ik neem mezelf voor dat ik niet altijd kan blijven toekijken vanaf een afstand. Binnenkort spreek ik je aan.
Ik sta op een feestje in een overvol huis. Ergens schalt er muziek uit de speakers, maar deze wordt overstemd door luidkeelse gesprekken en spelende kinderen. Er wordt tegen me gepraat over de nieuwste bioscoopfilm en ik pretendeer te luisteren. Om de zoveel zinnen knik ik instemmend op de automatische piloot. Mijn aandacht is bij jou. Vanuit mijn hoek kan ik je net zien door de deuropening van de tuin. Je zit op gestapelde bierkratten, sigaret in de ene hand en whisky in de andere. Een dame komt naar je toe lopen. Je drukt je sigaret uit om haar te ontvangen. Ik ken haar ook. Het is jouw vrouw. Je gezicht licht op wanneer je haar naar je toe trekt. Ik zie jullie knuffelen. Ze fluistert in jouw oor, ze wil weten of je klaar bent om naar huis te gaan. Je trekt jouw jas aan en hand in hand verlaten jullie het feest. Ik blijf nog lange tijd op dezelfde plek staan, niet merkend dat er allang niemand meer tegen me praat, terwijl ik eenzaam voor me uit staar.
Het is twaalf uur op een schoolplein. Vaders en moeders staan klaar voor de ingang om hun kinderen op te halen. Jullie staan er ook. De grote, zware deuren zwaaien open en de eerste klas loopt braaf in een rij naar buiten. Snel volgen andere groepen en middenin de wirwar van zoekende kindergezichtjes staat jullie kleuter. Met haar olifantenrugzakje rent ze naar je toe. Je tilt haar op en met z’n drieën lopen jullie terug naar de auto. Het perfecte plaatje: vader, moeder, kind. Het laat me walgen. Jij mag niet met hun zijn. Maar je bent zo verslonden in jouw eigen geluk, dat je de starende ogen van een buitenstaander nooit opmerkt. Je ziet mij nog steeds niet. Het geeft niet. Binnenkort ben je van mij.
Vandaag ben je alleen thuis. Vrouw is naar werk en dochter zit op school. Ik zie jouw silhouet groter worden door het troebele glas van de voordeur nadat ik aanbel. Je doet open. Ik vraag of ik binnen mag komen. “Natuurlijk” is jouw antwoord, “wat een verrassing om je zomaar te zien. Je bent al een tijd niet meer langs geweest, zusje.” Dat klopt, grote broer. Ik heb geprobeerd jou te vermijden, in de ijdele hoop dat de pijn vanzelf zou krimpen. Inmiddels heb ik geleerd dat onkruid alleen maar groeit wanneer het wordt genegeerd. Lieve broer, zeg het me. Dacht je echt dat ik er nooit achter zou komen? Groot is jouw verbazing wanneer ik je confronteer. Ze is zeven. Ik vertrouwde jou. Je scheurde haar jeugd kapot toen je haar onschuld voor het leven beschadigde. Ik zie alle kleuren van je weg trekken. De witte muren om ons heen, de muren die ik heb helpen verven bij jouw verhuizing, hebben dezelfde teint als jouw verschrikte gezicht. Je ontkent niet. Zwijgend staar je naar de grond. We weten allebei wat nu gaat gebeuren. Met verdoofde emoties ruk ik in één keer alle kwade wortels eruit. Wit verandert in donkerrood.
Ik kom thuis. Zachtjes sluit ik de deur achter me. Het is inmiddels avond, ze ligt al in bed. Ik strijk neer op haar bed, terwijl ze in diepe slaap ergens ver weg is. Hopelijk droomt ze van een plek waar pastelkleurige wolken de hemel sieren en waar teddyberen alle monsters de toegang ontzeggen. Ik streel haar kleine hoofd. Het spijt me dat ik jou al die tijd met hem alleen heb gelaten. Het spijt me dat ik er niet was. Ik heb je gefaald. Mijn ademhaling steekt als duizenden naalden wanneer ik denk aan alle angsten dat zij heeft geleden. Het verleden kan niet ongedaan worden gemaakt, maar we kunnen samen proberen om stap voor stap en trede voor trede uit de duisternis te klimmen. Hij kan je nu geen pijn meer doen, fluister ik en een verlichte golf van opluchting blaast door me heen. Voor het eerst sinds lange tijd haal ik adem zonder naalden.