Wachten op de lente

[Geschreven in samenwerking met Wouter Slob] 

September. De zon gleed zachtjes naar het randje van de hemel. Het was een mooie herfstavond met weinig wolken in de lucht. De avond naderde en het werd tijd voor mij om naar huis te gaan. Ik en zij liepen samen naar de bushalte. Wij waren verliefd en onze handen waren zo sterk verbonden met elkaar dat het bijna tot één lichaamsdeel zou kunnen versmelten. De wereld lachte ons toe, maar dat alles verbleekte met het heldere lachen van haar. De wind blies in onze rug en hoog boven de lucht vlogen de avondvogels ons voorbij. Wij waren niets minder: net zo onafscheidelijk en ook net zo vrij om te gaan waar we wilden. Ik fluisterde dat ik van haar hield en kreeg als reactie een zacht, verlegen kusje terug op mijn wang. Zij was iemand die ik vast kon houden en beschermen. Niemand zou haar nog kwaad kunnen doen. Voor mij was zij de enige, de anderen zouden misschien slechts een spelletje met haar spelen. Andere jongens, die haar evenveel wilden als ik, maar die haar niet zomaar zouden krijgen. Niet als het aan mij lag. Ik zou al mijn energie steken in haar, zodat ze alleen nog mij zou zien en voor mij zou kiezen. Alle andere jongens zouden verbleken en vergaan, net zoals de bladeren op de grond en de laatste zonnestralen.

De tijd verstreek en de winter brak aan. De zomer en herfst waren voorbij en daarmee ging ook een groot deel van de warmte verloren. Er waren meer problemen en onbegrip dan eerst. Misschien kwam dat door de kou of doordat de dagen donkerder werden. Onze liefde, die eerst als een trein liep, had nu vierkante wielen. De ruzies hielden niet op en het werd elke keer erger. Ik probeerde haar alles te geven als ze maar wou, maar het was nooit genoeg. Waarschijnlijk was ik niet genoeg. Toch deed ik mijn best, ook al twijfelde ik of ze het wel zag. Zou er misschien een ander zijn? Ik maakte mezelf gek, maar ik kon haar niet loslaten, dus ik bleef altijd bellen. Desnoods de hele nacht door, tot ik haar stem weer kon horen. Alles zou wel beter worden, uiteindelijk. Maar ik wist niet wat er voor veranderd moest worden.

Toen de winter op zijn koudst was, verdween de hoop op betere tijden. De lente leek nu zo ver weg. Het was iets wat we niet meer samen konden halen, hoe graag ik het ook wilde. Ze lag tegen me aan op de bank. Ik nam dit laatste moment zoveel mogelijk in me op, elk detail wilde ik onthouden: haar geur, de warmte van haar huid, haar ademhaling. Mijn einde naderde. De lente was geweest, met al haar mooie momenten. De eerste keer dat ik haar zichtbaar nerveus aansprak, na maanden van moed verzamelen. Hoe aandoenlijk ze in haar slaap praatte. Onze vaste filmavonden op zondag en hoe we na felle discussies toch altijd eindigden met de titel van haar keus, wat ik eigenlijk nooit erg vond. Ik gaf haar altijd haar zin. Het leek alsof de tijd versneld was gegaan en alle herinneringen slechts dromen geweest waren. Ik verlangde ernaar om weer terug te kunnen gaan naar die dromen, toen ik me veilig voelde. Nu voelde ik me alleen en gebroken, ook al was ze nog steeds bij me. Ik hield haar zo stevig vast als ik kon, alsof ik ermee wilde uitdrukken hoeveel ik van haar hield en haar niet los wilde laten. Ik kon dit niemand anders verwijten, behalve mezelf. Spijt en wrok vulden me vanbinnen, wetend dat ik haar dit keer voorgoed kwijt was.

De cirkel werd niet rond gemaakt en de lente begon niet meer voor ons. De lente had zo veel kunnen betekenen en alles goed kunnen maken, maar zonder cirkel kan niets blijven rollen. Toch bleef ik liggen, alleen, en ik wachtte. Op haar en de lente.

Leave a Reply

Your email address will not be published. Required fields are marked *